De gouden gong (Gerrit de Klein)
De gouden gong die glansrijk aan de hemel stond
is aan het daglicht onttrokken
door wolken vol met zwart
het gaat ieder aan het hart
die zo intens is geschrokken
toen men de Heiland kruisigde op bloedakkergrond.
De gouden gong zweeg, geen verspild
geluid wat uit haar midden klonk
de matheid van de maan gaf in mineur
de toon aan van een hartsteneur
van loden last die in de schoenen zonk
van hen die ’t zo anders hadden gewild.
De gouden gong was koperkoud
haar warme stralen stokten
verdwenen was haar warme gloed
uitgelekt, in ’t offer van verzoeningsbloed
vergoten voor de onverschrokten
waarvan de Here toch zo zielsveel houdt.
De gouden gong, plots klonk ze luid
haar glorietoon klonk over d’ aarde
een machtig hand had haar geslagen
bij ’t opstaan van de Eersteling der dagen
klonk luid Gods woord en nu met jubelende heilswaarde
spatte het glorielicht er uit.
De gouden gong, nog is er tijd en mag
haar licht stralen als licht van God gegeven
overwinnend in de morgen
na tijd van duister, nacht vol zorgen
roept ze, licht ze bij en nodigt ze tot leven
op na de wereldnacht, naar Gods jongste dag!